De Abdij van Berne in Heeswijk kent een eeuwenlange geschiedenis, die echter niet in dat dorp begint. De wortels van dit norbertijnenconvent liggen in het gehucht Bern ten noordoosten van Heusden, tegenwoordig gemeente Zaltbommel. Daar stelden heer Fulco van Berne en zijn vrouw Bescela van Someren hun kasteel ter beschikking voor een klooster. In 1134 kwamen er de eerste norbertijnen aan vanuit het toen vijf jaar oude klooster Mariënweerd bij Beesd. Bern lag in het graafschap Holland en viel onder de bisschop van Utrecht.
Het oorlogsgeweld in de Tachtigjarige Oorlog verdreef de kloosterlingen rond 1580 naar ’s-Hertogenbosch. Toen die stad in 1629 viel, mochten ze van de Staatse regering nog enkele jaren in hun versterkte huis in Heeswijk bij de pastoor inwonen, maar korte tijd later moesten ze de wijk nemen naar het buitenland. Tot aan de Franse tijd woonden ze in Vilvoorde bij Brussel. Daarna mochten ze terugkeren naar het noorden.
In die eeuwen van ballingschap waren de norbertijnen echter niet helemaal van de Brabantse kaart geveegd. Al eeuwenlang leverden ze pastoors voor een groot aantal parochies: Berlicum vanaf 1240, Heeswijk vanaf 1284, Engelen, Vlijmen, Hedikhuizen en Oudheusden vanaf 1285, Bokhoven vanaf 1369 en Lithoijen vanaf 1613. Op deze pastorieën konden de norbertijnen quasi-ongezien voortleven. Nog steeds zijn norbertijnen hier actief in de zielzorg, een van de kenmerken van de orde.
Van aanvang af kregen ze schenkingen om in hun materiële behoeften te voorzien. Dat waren voornamelijk gronden, boerderijen, tienden, cijnzen en pachten. Op afstand beheerden zogenaamde proosten en uithofmeesters namens de abdij grote goederencomplexen, zoals in Maarsbergen, bij Altforst in het Land van Maas en Waal, in het nu verdwenen dorp Honswijk bij Woudrichem, in Gaal en Mun tussen Schaijk en Heesch, in Bernhese in Heeswijk en Dinther, en in Babyloniënbroek.
In 1857 konden de norbertijnen van Berne – want zo bleven ze zich noemen – na drie eeuwen weer een echt convent vormen. Daarvoor gebruikten ze hun oude bezit in Heeswijk. Naast voortzetting van hun pastorale werkzaamheden namen ze in het begin van de twintigste eeuw ook maatschappelijke taken op zich in het onderwijs en de organisatie van katholieke werkgevers en werknemers. Voormannen daarvan waren ‘de sociale werkers’ Gerlacus van den Elsen (1853-1925), Pius van Aken (1876-1938), Johan Nouwens (1875-1968) en Julius van Beurden (1878-1945). Hun activiteiten leidden onder meer tot het Gymnasium Sint-Norbertus in Heeswijk, de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond en bedrijven als FrieslandCampina, Interpolis, Cehave Landbouwbelang, VION en Rabobank. Diverse werkgevers- en werknemersverenigingen vinden hier hun wortels.
Deze geestelijke en materiële activiteiten hebben veel sporen nagelaten in de vorm van archieven en handschriften, sommige in goede, andere in slechte staat, alle van groot belang voor de meest uiteenlopende onderzoeken. Tot voor kort waren ze enkel te raadplegen in de abdij zelf. In 2016 kon het Brabants Historisch Informatie Centrum (BHIC) via het programma Metamorfoze deze oude documenten materieel laten verzorgen en digitaliseren, zodat ze niet meer fysiek geraadpleegd hoeven te worden. Vanaf woensdag 12 juni zijn ze digitaal in te zien. Het archief zelf blijft bewaard in de abdij, maar de informatie is snel en eenvoudig te raadplegen via de website van het BHIC.
Kijk hier in het oude archief, 1134 tot 1857
Kijk hier in het archief van de sociale werkers, 1890-1940
Kijk hier naar de oude handschriften, 1400-1900